voor opdrachten in kunst en vormgeving

Sabrina Lindemann, over de organische ontwikkeling van de Binckhorst

bron: www.imbinck.nl

‘Een zeldzame smeltkroes van auto- en bouwbedrijven, bedrijven als KPN en het strafhof van Den Haag tot creatieve hotspots en bedrijfsverzamelpanden; je vindt er zelfs nog een kasteel en een begraafplaats.’ Zo wordt op de website www.imbinck.nl het binnenstedelijk bedrijventerrein de Binckhorst in Den Haag beschreven. Het is een terrein waar ambacht, creativiteit, cultuur en ondernemerschap naadloos in elkaar over gaan. Een terrein dat nog niet zo lang geleden bijna moest plaatsmaken voor 7000 woningen. Die grootse plannen gingen vanwege de financiële crisis niet door en de Gemeente Den Haag besloot het gebied vanaf 2011 ‘organisch’ te laten ontwikkelen. En dat trok de aandacht van Sabrina Lindemann, kunstenaar en ‘urban curator’, die met haar bottom-up werkwijze juist in dit soort overgangsfases de meerwaarde van kunst ziet. Haar mobiel projectbureau OpTrek is een cultureel laboratorium voor interacties en onderzoek in stedelijke transformatiegebieden. Publiek Gemaakt sprak met haar over haar werkwijze, de toekomst van de Binckhorst en over haar eerdere ervaringen in de Haagse wijk Transvaal.
binckhorst5

Je opereert nu vanuit bedrijfsverzamelgebouw De Besturing in de Binckhorst. Je vindt het dus belangrijk om dicht bij het vuur te zitten. Hoe ben je in de Binckhorst te werk gegaan?

In 2011 ben ik van Transvaal naar de Binckhorst verhuisd. Ik merkte al snel dat het stopzetten van de ambitieuze plannen van de Gemeente een grote slag was voor het gebied, waar al jarenlang werd gecommuniceerd dat alles zou worden afgebroken. Voor investeerders was het geen rendabele plek meer. De Gemeente kondigde aan het gebied ‘organisch’ te willen ontwikkelen. Eigenlijk kwam dat erop neer dat er plannen en initiatieven van derden werden gezocht om er iets te gaan doen. Ik vond dit een interessant gegeven omdat het aansluit bij mijn manier van werken. Het gaat mij niet om het tijdelijk programmeren van bijvoorbeeld een leeg pand, waarna een projectontwikkelaar er weer iets heel anders mee gaat doen. Ik zie die tussentijd, het tijdelijke, als een fase waarin je kunt experimenteren en ontdekken welke kwaliteiten en mogelijkheden een gebied al in zich heeft. Ik pleit voor een werkwijze waarin deze tussentijd een fase is van coöperatieve ontwikkeling, van het gezamenlijk groeien naar de toekomst. Dat is dus wezenlijk anders dan de manier waarop citybranders werken. Zij plakken veelal van buitenaf een etiket op een gebied.

Al drie jaar ben ik bezig met het opbouwen van een netwerk, door informele bijeenkomsten te organiseren met pitches van lokale bedrijven, ondernemers en gastsprekers. Deze netwerkbijeenkomsten zijn een succes en hebben geleid tot nieuwe samenwerkingen in het gebied. Voor mij levert het veel informatie en ideeën op voor projecten. Het ‘IMBinckfestival’ bijvoorbeeld is ontstaan vanuit dat netwerk. Door verbindingen te leggen en bruggen te bouwen creëer je een bodem of humuslaag voor verdere ontwikkelingen. Maar dat kost behoorlijk wat tijd. Een bedrijventerrein is wat dat betreft heel anders dan een woonwijk.

“In tijden van herdefiniëring van een gebied ontstaan er momenten waarop niemand het meer weet. En daarin ligt het nieuwe verborgen, zou je kunnen zeggen.”

Kun je aangeven waar de grootste verschillen liggen met een wijkproject zoals je dat deed in Transvaal?

Ik heb acht jaar in Transvaal gewerkt vanuit mobiel projectbureau OpTrek. Mijn rol was grotendeels die van opdrachtgever, omdat ik verschillende mensen zocht die een andere blik op een situatie konden werpen en daarmee een breder perspectief konden oproepen; bijvoorbeeld stedenbouwkundigen, architecten, kunstenaars en ontwerpers. Transvaal hoorde nog tot de oude manier van stadsontwikkeling: alles plat, alles nieuw. Je hebt met heel veel stakeholders te maken die je op een bepaalde manier allemaal moet bespelen. Het meest bekende project uit die periode is ‘Hotel Transvaal *-*****, verblijf in de tussentijd’, waarin de hele wijk tot hotel werd omgedoopt en waarin de hotelgasten gebruik konden maken van bestaande lokale voorzieningen als restaurants, bakkers en kappers. De hotelkamers werden ingericht door kunstenaars en bevonden zich in sloopwoningen, op afbraakterreinen en in nog niet verkochte nieuwbouw.

In vergelijking met de Binckhorst is het grootste verschil met Transvaal toch wel dat ik daar met bewoners te maken had, en dat het een multiculturele wijk is met grote cultuurverschillen. Het kostte me veel tijd, je moet veel meer bij mensen langsgaan en je gezicht laten zien. Op de Binckhorst zijn het de producerende bedrijven die uitstralen wat ze zijn en wat ze maken. De potentie ligt veel meer aan de oppervlakte. De bedrijven en ondernemers hebben meer de instelling van ‘what’s in it for me?’.

Ik probeer het in de Binckhorst wat strategischer aan te pakken. In Transvaal was het nog veel meer zoeken, en ontstond er nog veel vanuit een autonoom standpunt. Gaandeweg is samenwerken en het ontdekken, opzetten en uitbreiden van lokale netwerken steeds belangrijker geworden. Het is meer een interactie, een wisselwerking geworden, waarin ik eigen ideeën heb, maar waarin ik zeker ook open sta voor lokale ideeën en behoeftes.

Wat ik in de Binckhorst doe heeft meer impact op het gebied dan dat ik in Transvaal deed. Hotel Transvaal was succesvol, maar het was met zijn 1,5 jaar te kort en kwam vervroegd tot stilstand door de economische crisis. Als dat 5 jaar had kunnen draaien had het grotere impact gehad. Nu is het meer op individueel niveau van belang geweest.

De wapenfeiten

In het kader van ReSourceCity Binckhorst hebben drie ontwerpbureaus in opdracht van Lindemann onderzoek in de Binckhorst gedaan. Op 18 februari 2014 presenteerden zij hun bevindingen. Naast een eigen lettertype voor de Binckhorst, die bedacht is door We-Are-AMP (Tim Heijmans en Moniek Oerbekke), presenteerden Krijn Christiaansen en Cathelijne Montens (KCCM) productiescenario’s voor nieuwe diensten en producten in de Binckhorst en liet Jan Jongert (Superuse Studios) zien hoe de reststroom van het ene bedrijf een grondstof voor de ander kan zijn.

Kun je wat meer vertellen over die ontwerpstudies voor de Binckhorst, en wat de potenties hiervan zijn?

Er is in de Binckhorst veel materiaal te vinden. Aan de ene kant letterlijk (rest)materialen en concrete producten, maar ook lege ruimten, apparatuur, sociaal kapitaal, kennis en vaardigheden. Als je die beter met elkaar kunt verbinden kan dat bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten. En daar komt voor mij de kunstenaar en ontwerper om de hoek kijken met zijn eigen specifieke expertise. Hoe kun je op een slimme manier verbindingen aangaan en het proces zo vormgeven dat het gebied er echt iets mee kan. Dit kan leiden tot een verkoopbaar product. Maar je creëert ook kleine economische kringlopen in het gebied die bijvoorbeeld ook nieuw werk creëren. Het geeft een economische impuls in de gebiedsontwikkeling, in de hoop dat daaruit volgt dat ook nieuwe bedrijven zich hier gaan vestigen. Er staat nog 40% leeg in het gebied.

Krijn Christiaansen en Cathelijne Montens (KCCM) hebben het productiepotentieel van het gebied in kaart gebracht door de Binckhorst te doorkruisen, op zoek naar de favoriete machines en gereedschappen van verschillende productiebedrijven. Met die inventarisatie gaan zij scenario’s ontwikkelen voor nieuwe diensten en producten die kunnen worden toegepast in de publieke ruimte van de Binckhorst. Er ligt nu een schetsontwerp ‘de Binckhorst Beings’, dat einde dit jaar tot een definitief ontwerp en de eerste prototypen moet zijn uitgegroeid. [Publiek Gemaakt zal dit ontwerp in een later stadium uitgebreider beschrijven]

 

Binckse Belofte

Het etiket is gemaakt van schuurpapier, dat het schurende, anarchistische rafelrandje van het gebied symboliseert. De etiketten worden geproduceerd in een plaatselijke zeefdrukkerij.

Een ander voorbeeld is ‘De Binckse Belofte’, een lokaal ‘werkbier’, ontstaan vanuit de behoefte in het gebied naar een ontmoetingsplek waar je ook een biertje zou kunnen drinken. Ik heb deze behoefte opgepakt, maar dacht door het zelf ontwikkelen van een eigen lokaal bier voor de Binckhorst meteen meer betrokkenheid en sociaal contact te creëren tussen de ondernemers onderling. Ik heb workshops georganiseerd met ondernemers uit het gebied, met de vraag ‘Hoe smaakt de Binckhorst?’. Twee Haagse brouwers kregen de opdracht om uit de associaties van de ondernemers een recept voor bier samen te stellen. Het ontwerp voor het etiket komt voort uit een lokale prijsvraag. Het bier is inmiddels opgenomen in de collectie van het Haags Historisch Museum. Tevens heeft het nieuwe bier nu ook de functie van ambassadeur gekregen in andere stadsdelen van Den Haag en het centrum. En de bierbrouwers hebben hun intrek genomen in dit bedrijfsverzamelpand, zodat de Binckhorst nu een eigen brouwerij heeft. Dit heb ik alleen durven dromen toen ik aan dit project begon.
Jan Jongert bedacht een spin-off van het werkbier. De restproducten van het bierbrouwen (graan en gist) worden normaal gevoerd aan vee, maar je kunt er ook brood mee bakken. De brouwerij is nu gelinkt aan een bakker in de binnenstad die aan het experimenteren is geslagen. Je blijkt er heerlijk volkoren brood mee te kunnen bakken. Dit willen we heel graag op de markt brengen. Maar dat heeft nogal wat voorbereidend uitzoekwerk en tijd nodig. Ook andere initiatieven zijn ontstaan: een ontwerper maakt lampen van de plastic bierfusten.

Binckhorst_type_specimen-1

Tim Heijmans (We-Are-AMP) heeft een eigen lettertype voor de Binckhorst ontworpen. Dit lettertype vormt de identiteit van het project ReSourceCity Binckhorst. De karakteristieken van de Binckhorst zijn omgezet in afzonderlijke letters die bij het schrijven telkens nieuwe verbindingen aangaan. Het lettertype is ontworpen in de vorm van een ‘open type font’. Het staat iedereen vrij om het te gebruiken. Met het nieuwe lettertype vindt de Binckhorst in elke geschreven tekst een nieuwe vorm en betekenis. Ik vind dat een hele mooie metafoor voor een gebied dat zelf organisch ontwikkeld wordt.

Een ander project is ‘Autonië’, een project over de autocultuur in de Binckhorst. Het project zet de rol die de auto voor de hedendaagse stad speelt centraal. Autonië is ontstaan naar aanleiding van het ‘Laboratorium van de tussentijd’ – de denktank van Hotel Transvaal – en is bedacht door Hans Venhuizen. Ik heb hem uitgenodigd om samen met mij dit project hier in de Binckhorst uit te voeren, toen ik zag dat het een echt autogebied was.

Volgens Hans Venhuizen is de auto veel meer dan een object: het is een veroorzaker van ervaringen, drager van identiteiten, maker van architectuur, ontsluiter van landschappen en aanjager van innovaties. De auto zit diep geworteld in onze hedendaagse cultuur en speelt een grote rol in al ons handelen. Met een divers programma gaat Autonië deze cultuur zichtbaar en ervaarbaar maken voor een breed publiek.

Wat is je ideaalbeeld voor de Binckhorst?

Ik ben zeker nog wel 5 jaar bezig. Ik hoop dat we de zaadjes die we nu aan het leggen zijn zoveel kracht hebben dat ze als het ware de motoren van het gebied zijn geworden. Dat het gebied van binnenuit kracht krijgt. De aanleg van de Rotterdamsebaan [een nog aan te leggen weg tussen het knooppunt Ypenburg en de Haagse binnenstad] wordt een grote stoorzender in de huidige lokale ontwikkelingen. Want dat is echt een heel heftige ingreep, waarvan ik nog niet kan overzien wat het allemaal teweeg gaat brengen.

Ik hoop genoeg veerkracht aan het gebied te kunnen geven, dat het op eigen benen kan staan en dat men zelf de samenwerking zoekt. Maar dat er ook nieuw potentieel wordt aangeboord en nieuwe verbindingen kunnen worden aangegaan. En dat de ontstane kringlopen ook blijven functioneren als ik hier niet meer ben.

Meer informatie:
www.optrek.org
Facebook: Autonie
Facebook: ResourceCity Binckhorst
Facebook: Binckse Belofte
www.imbinck.nl/binckhorst
www.imbinck.nl/festival
www.tussentijdinontwikkeling.nl
www.hoteltransvaal.com

Copyright © 2024 Publiek Gemaakt
Site: en