voor opdrachten in kunst en vormgeving

Een persoonlijk essay van Bart Lodewijks over het hoe en het waarom van zijn krijttekeningen

Wat beweegt iemand om op straten en huizen krijttekeningen te maken? Tekeningen die na een fikse regenbui al weer half verdwenen zijn? Kunstenaar Bart Lodewijks trekt lijnen  op bakstenen muren, geasfalteerde straten, beton of zelfs daken en bivakkeert tijden in buurten over de hele wereld. Dat zijn meestal volksbuurten. Hoewel zijn tekeningen op straat beginnen weet hij ze voort te zetten op huizen en in de privévertrekken van de bewoners. In zijn essay Heimwee naar krijt beschrijft hij wat hem drijft en hoe hij te werk gaat. Na een regenbui tekent hij de tekening gewoon weer opnieuw. Totdat hij de plek verlaat en het werk langzaam wegspoelt. Toch heeft het zich dan al in de hoofden van de mensen genesteld.

‘Mijn tekenmateriaal bestaat uit krijt, waterpas, aluminium ladder en publieke ruimte.’

Dat tekenen voor Lodewijks vooral een middel, en geen doel op zich is, wordt duidelijk in dit vlot en prettig geschreven essay. Het is alweer het tiende essay dat het Mondriaan Fonds (en voorheen het Fonds BKVB) liet schrijven. Lodewijks vertelt erin openhartig over zijn werkperioden in de Vlaamse stad Ronse en in het Braziliaanse Rio de Janeiro. Andere Vlaamse steden waar hij werkte komen ook aan bod, hoewel minder uitvoerig. Soms neemt het schrijfwerk het karakter van een dagboek of van een reisverslag aan, op andere momenten gaat het diep in op de artistieke motivatie, betekenis, achtergronden en werkmethoden. Je krijgt een helder beeld van hoe hij ergens begint, zonder vooropgezet plan, en hoe hij van daaruit zich al tekenend een weg baant door een wijk of een straat. Soms begint hij zonder toestemming te vragen. In andere gevallen is hij voorzichtiger, zoekt hij eerst de goedkeuring van een bewoner of eigenaar, of voert hij een heuse diplomatieke dans uit.

Van de middenstip tot de schutterstoren

Zoals in het Vlaamse Ronse, waar hij toegang zocht tot het landgoed van de eigenaren van een katoenspinnerij. Hij werkte er twee jaar lang in en rond de naar de fabriek vernoemde Spinstersstraat. Vanaf de middenstip van het voetbalveld tekende hij zich een weg door de straat, op rijtjeshuizen, op Art Deco huizen, en op de gevel van het Marokkaanse theehuis. De boog die hij daarop tekende staat symbool voor de toenadering die hij in een wijk zoekt.

‘Een goede tekening opent ruimte voor associatie’

Op de toren van het boogschuttersgilde van Ronse tekende hij een veer, de achterkant van het pijltje dat door de schutters hoog de toren in wordt geschoten. Maar de strakke lijnen wekken ook andere associaties. Ze lijken op zichzelf ook op een toren, maar dan gezien vanuit vogelvluchtperspectief.

In Gent begon hij ongevraagd  aan een werk op een fabrieksgebouw. De dialoog met de fabrieksdirecteur spreekt boekdelen. ‘Dit kan toch niet zomaar, het gebouw is helemaal niet van u…’ ‘Is er iemand die u toestemming heeft gegeven?’ Lodewijks: ‘Op een middag stak een oudere Turkse meneer zijn duim op en ik heb dat beschouwd als goedkeuring.’ Hij voegt eraan toe dat dit voor hem een doorbraak was in de buurt. Een teken van acceptatie. De kinderen die met de gevallen krijtjes op dezelfde muur hun eigen tekening begonnen hadden dat anders wellicht niet gedaan, zo redeneert hij.

‘Een lijn is de kortst mogelijke verbinding tussen twee punten, vergelijkbaar met een voetstap. Te voet kun je bijna overal komen. Ik probeer al tekenend overal te komen.’

Nieuwsgierigheid naar de wereld en het verlangen om erin op te gaan is wat hem voortbeweegt. Hij vergelijkt de lijn met een voetstap: de kortst mogelijke verbinding tussen twee punten. Tekenen en reizen gaan volgens Lodewijks niet over het bereiken van een punt maar over het doorsnijden van een gebied. Dat gebied wil hij bereizen, beschrijven en betekenen zegt hij.

De verhalen liggen op straat

In de hoofdstukken over Rio beschrijft Lodewijks eerst het stormachtige begin van zijn verblijf. Het is geen kleine onderneming om met een gezin met twee kleine kinderen voor zes maanden naar Brazilië te verhuizen.

Als de kinderen naar school gaan begint hij zijn werkzaamheden. Een hilarische zoektocht naar een waterpas kost veel tijd. Bovendien leert hij dat die waterpas in het criminele Rio al snel voor een pistool kan worden aangezien. Hij moet dus opletten hoe hij het instrument vasthoudt. Maar eenmaal voorzien van alle benodigde werktuigen begint hij in een kleine buurt waar hij telkens naar terug  zal keren. Onderaan een trapstraat staat een huis dat zo’n scherpe hoek heeft dat het op de boeg van een schip lijkt. De eigenaar noemt het zelf de Titanic. Het balkonhekje op het dak memoreert direct de bekende scene uit de gelijknamige film. Lodewijks tekent onderaan de gevel de ijsschotsen. Want, zo schrijft hij, door met krijt op plekken te komen waar ik nog niet eerder ben geweest en er vervolgens terug te keren, komen de verhalen op straat te liggen.

Het essay Heimwee naar krijt is hier te bestellen

Alle foto’s: Bart Lodewijks

 

 

 

Copyright © 2024 Publiek Gemaakt
Site: en